Vanaf de invoering van het nieuwe ontslagrecht in 2015 ontstond er onduidelijkheid: kan de werkgever die een werknemer op staande voet heeft ontslagen nog gebruik maken van het vangnet van de voorwaardelijke ontbinding?
Eind 2016 schiep de Hoge Raad duidelijkheid: de kantonrechter kan (onder voorwaarden) nog steeds het voorwaardelijke ontbindingsverzoek toewijzen. Dit arrest riep echter weer de nieuwe vraag op of ook in hoger beroep het voorwaardelijke ontbindingsverzoek kan worden toegewezen. Ook deze vraag is nu door de Hoge Raad bevestigend beantwoord.
Wat kan de (start-up) werkgever met deze informatie?
De conclusie die moet worden getrokken op basis van de arresten van de Hoge Raad is dat een werkgever ook onder de Wet Werk en zekerheid (WWZ) altijd een voorwaardelijk ontbindingsverzoek zou moeten indienen zodra de op staande voet ontslagen werknemer zich tot de kantonrechter wendt. Dit geldt eens temeer voor de start-up werkgever die in financiële middelen beperkter is en dus het risico van een lange loondoorbetalingsplicht (met boete) niet kan nemen. De in de praktijk twijfelen werkgevers vaak of zij voorwaardelijke ontbindingsverzoek willen indienen. Zij vrezen dat dit als zwaktebod zou kunnen worden gezien. Deze vrees is onterecht. De kantonrechter zal alle aan hem voorgelegde verzoeken op hun eigen juridische merites moeten beoordelen. Het feit dat er door de werkgever een vangnet is ingebouwd, is geen onderdeel van het toetsingskader voor het gegeven ontslag op staande voet en dus geen reden een dergelijk ontslag eerder ongegrond te verklaren.
In het onderstaande wordt nader uiteengezet wat het voorwaardelijke ontbindingsverzoek inhoudt en wat de Hoge Raad in zijn arresten heeft bepaald.
Het vangnet van het voorwaardelijke ontbindingsverzoek
Wanneer een werknemer op staande voet wordt ontslagen, kan hij zich gedurende twee maanden tot de kantonrechter wenden met het verzoek:
- het gegeven ontslag te vernietigen (deze mogelijkheid heeft de statutair bestuurder overigens niet), óf
- een billijk vergoeding toe te kennen bovenop de transitievergoeding en de vergoeding voor onregelmatige opzegging.
Bereikt de werknemer bij de kantonrechter niet het gewenste resultaat, dan kan hij in hoger beroep en zelfs in cassatie. Deze procedures kunnen maanden en zelfs meer dan een jaar in beslag nemen.
Gedurende de hele procedure loopt de werkgever het (aanzienlijke financiële) risico dat op enig moment wordt geoordeeld dat het gegeven ontslag op staande voet geen stand houdt. De werkgever zal dan het loon (met boete) over de periode vanaf het gegeven ontslag moeten doorbetalen tot het moment dat rechtsgeldig een einde komt aan het dienstverband (dit kan oplopen tot vele maanden salaris). Bovendien zal een hogere transitievergoeding verschuldigd zijn; het dienstverband heeft immers langer voortgeduurd.
Een ontslag op staande voet dat geen stand houdt, kan dus een flinke financiële strop opleveren voor de werkgever.
Het voorwaardelijke ontbindingsverzoek dient als vangnet voor deze situaties. Een dergelijk verzoek wordt doorgaans ingesteld op het moment dat de werknemer zich na een ontslag op staande voet tot de kantonrechter wendt, maar dit kan ook al eerder. Feitelijk houdt dit verzoek in dat de rechter wordt gevraagd de arbeidsovereenkomst te ontbinden indien en voor zover in rechte komt vast te staan dat het gegeven ontslag op staande voet geen stand houdt.
Het voorwaardelijke ontbindingsverzoek kan gebaseerd zijn op dezelfde feiten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag liggen, of op andere feiten.
De arresten van de Hoge Raad
In het eerste arrest over de voorwaardelijke ontbinding (van 23 december 2016) oordeelde de Hoge Raad dat ook onder de WWZ het voorwaardelijke ontbindingsverzoek tot de mogelijkheden behoort. Wel formuleert de Hoge Raad een aantal kaders:
- Het voorwaardelijke ontbindingsverzoek dient zo veel als mogelijk tegelijk te worden behandeld met verzoek van de werknemer tot vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet (gevoegde behandeling).
- De kantonrechter kan enkel het voorwaardelijke ontbindingsverzoek toewijzen als het ontslag op staande voet door de(zelfde) kantonrechter wordt vernietigd. Als de kantonrechter het ontslag op staande voet in stand laat, wordt het ontbindingsverzoek afgewezen (de arbeidsovereenkomst is dan immers al door het ontslag op staande voet geëindigd).
- De rechter in hoger beroep is niet gebonden aan een door de kantonrechter toegewezen voorwaardelijke ontbindingsverzoek. Als in hoger beroep het ontslag op staande voet alsnog wordt vernietigd, dan kan de werkgever niet meer terugvallen op het eerder toegewezen voorwaardelijke ontbindingsverzoek.
Dit laatste leidt ertoe dat de werkgever die ook in hoger beroep zijn risico’s wil beperken, opnieuw het voorwaardelijke ontbindingsverzoek zal moeten indienen. In het tweede arrest (van 31 maart 2017) heeft de Hoge Raad bevestigd dat dit tot de mogelijkheden behoort; ook de appel- of verwijzingsrechter is bevoegd de voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit te spreken.
Wilt u meer weten? Neem dan contact op met advocaat mr. Nienke Sprengers.
Zie voor de arresten van de Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:571 en ECLI:NL:HR:2016:2998
Comments are closed.