Op 27 december 2016 oordeelde het hof Den Haag dat een arbeidsovereenkomst niet (enkel) op basis van een CAO kan ontstaan.
Het oordeel van de kantonrechter
De kantonrechter was in deze zaak eerder tot een ander oordeel gekomen gelet op de tekst van de cao: “De werkgever sluit een arbeidsovereenkomst met de leerling met wie hij een praktijkovereenkomst leerling aangaat”) en het feit dat tweemaal een bedrag aan de leerling was betaald. Dit leidde tot een veroordeling van de kapsalon tot het betalen van een billijke vergoeding (ad € 2.000,–), een vergoeding wegens onregelmatige opzegging (ad € 6.621,94 bruto), achterstallig loon (ad € 6.949,36 bruto vermeerderd met € 651,95 bruto vakantietoeslag, verhoogd met de wettelijke verhoging tot 10% en verhoogd met de wettelijke rente), 14,5, verhoogd met wettelijke rente en een boete op grond van de CAO (ad € 600,– netto).
Kortom de vaststelling van de kantonrechter dat sprake was geweest van arbeidsovereenkomsten, leidde voor de kapsalon tot een aanzienlijk kostenpost.
De kapsalon gaat tegen de uitspraak van de kantonrechter met succes in hoger beroep.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt dat, ongeacht de tekst van de CAO, voorwaarde voor het ontstaan van een arbeidsovereenkomst is dat partijen wilsovereenstemming bereiken. Deze ontbrak. Partijen hadden bij aanvang van beide werkperiodes immers niet gesproken over een arbeidsovereenkomst of het recht op loon. Evenmin kon naar het oordeel van het hof uit de verrichte betalingen een stilzwijgende overeenstemming tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst worden afgeleid. Beide betalingen betroffen immers feitelijk het terugbetalen van eerder door de leerling op de rekening van de kapsalon gestort geld.
Deze casus toont eens te meer aan hoe groot het belang voor (start-up) ondernemers is om de afspraken die worden gemaakt en de wil om al dan niet een arbeidsovereenkomst aan te gaan, duidelijk te benoemen en vast te leggen.
Wilt u meer weten? Neem dan contact op met advocaat mr. Nienke Sprengers.
Comments are closed.